Die wet bepaalde dat er in cafés en andere publieke plaatsen geen sterkedrank mocht worden geschonken. Een andere beperking was dat er enkel sterkedrank mocht verkocht worden in hoeveelheden van minstens twee liter. De achterliggende gedachte was, dat alcoholisten niet zo veel geld ter beschikking hadden. Deze wet ligt waarschijnlijk mede aan de basis van de Belgische biercultuur, men zocht naar bieren met een hoger alcoholgehalte. De wet werd uiteindelijk in 1983 afgeschaft (http://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_Vandervelde) (Denken en weten over de wereld, Leuven University Press, 2008).
De Belgische jurist en politicus Emile Guillaume Vandervelde werd in januari 1866 geboren in Elsene. Tijdens zijn studie werd Emile Vandervelde lid van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Een van zijn eerste opvallende acties in het parlement was zijn wetsvoorstel in 1902 voor een grondwetswijziging voor het algemeen stemrecht. Het voorstel werd door tegenstand van de katholieke regering van Paul de Smet-de Naeyer niet aangenomen. Toen dit nieuws bekend raakte ontstond een betoging van arbeiders, waarbij zes arbeiders door de politie werden doodgeschoten. De commandant en de schutters werden hiervoor later gedecoreerd (www.absolutefacts.nl/politiek/data/vanderveldeemile1866.htm).
De Wet Vandervelde verbood onder meer de verkoop en de consumptie van sterke dranken in alle publiek toegankelijke plaatsen zoals cafés, hotels, stations, enzovoort. Alcohol kon enkel nog in grote hoeveelheden (minstens twee liter) worden verkocht. Bovendien verviervoudigden de accijnzen. Dit was echter niet wat Emile Vandervelde (1866-1938), de socialistische minister wiens naam aan de wet werd gegeven, voor ogen had. Een jaar eerder, op 15 november 1918, was er op zijn initiatief een totale prohibitie ingesteld door de oorlogsregering die op dat moment in Engeland in ballingschap was. Voorafgaand aan de verschijning van de eigenlijke wettekst in het Belgisch Staatsblad had de regering haar stellingname verantwoord ten opzichte van de koning. De bevolking accepteerde de nieuwe wet echter niet en de maatregel werd vlug teruggeschroefd. Er werd uiteindelijk een compromis bereikt op initiatief van toenmalig premier Léon Delacroix. Het oorspronkelijke verbod op fabricatie, export en import werd niet opgenomen in de tweede wettekst. Vandervelde vond dit compromis onvoldoende en was daarom niet opgetogen dat zijn naam aan de wet verbonden werd. De wet onderging in de loop der jaren een aantal kleine aanpassingen, maar het was pas in de jaren 1980 dat ze door het parlement werd ingetrokken doordat ze in onbruik was geraakt (www.consciencebibliotheek.be/
Museum_Erfgoedbibliotheek_NL/ErfgoedbibliotheekNL/Tentoonstellingen-en-activiteiten/Webtentoonstellingen/Koning-Alcohol/Wet-Vandervelde.html). Zie ook Middenstandsbeweging en beleid in België: tussen vrijheid en regulering ... Door Peter Heyrman (Leuven University Press, 1 jan. 1998)
Het jaar 1879 kent de officiële geboorte van het georganiseerde Belgische antialcoholkamp, wanneer de eerste Belgische vereniging tegen alcohol opgericht wordt: de Vaderlandse Bond tegen Alcoholisme. Hiermee wordt het begin ingeluid van een periode waarin de alcoholbestrijders snel in aantallen toenemen en zich steeds sterker verenigen. Het jaar 1879 kent namelijk de officiële geboorte van het georganiseerde Belgische antialcoholkamp, wanneer de eerste Belgische vereniging tegen alcohol opgericht wordt: de Vaderlandse Bond tegen Alcoholisme. Hiermee wordt het begin ingeluid van een periode waarin de alcoholbestrijders snel in aantallen toenemen en zich steeds sterker verenigen. In feite was het alcoholgebruik tussen 1880 en de Eerste Wereldoorlog, op het hoogtepunt van de antialcoholbeweging in België, niet of nauwelijks gestegen en was vergelijkbaar met de consumptie in de omringende landen. Het was de interpretatie en representatie van deze consumptie die veranderde (Het beeld van alcohol, Julie Debrauwere, april 2007).
Als klap op de vuurpijl werden tijdens de eerste wereldoorlog veel stokerijen en brouwerijen door de Duitsers ontmanteld. Zij hadden het koper nodig voor de productie van munitie. De doodsteek volgde in 1919 met de invoering van de wet Van de Velde. Die moest een oplossing brengen voor de problemen als gevolg van het overmatig drankgebruik. Mensen verdronken hun ellende met goedkope jenever. Verbod op het schenken van sterke drank in openbare plaatsen en verkoop enkel op voorwaarde dat men twee liter kocht. Voor de arme bevolking was dit onbetaalbaar en zo werkte deze wet de daling van het verbruik in de hand (http://levenswater.skynetblogs.be/
archive/2009/02/22/geschiedenis-van-het-levenswater-in-belgie.html,
www.jenevermuseum.be/content.php?hmID=1822&smID=1561).
Door het verbod kwam er clandestiene alcoholproductie (op zijn Vlaams: sluikstokerij) en alcoholsmokkel. Hierover verscheen in september 2012 een publicatie onder de titel Tersluiks.
De zogenaamde Wet Vandervelde (1919-1985) en de gevolgen daarvan op het gebied van alcoholsmokkel en sluikstokerij. De gedrochtelijke wet verbiedt het schenken van drank met een alcoholpercentage van 18% of meer in café’s en staat de winkelverkoop van sterke drank aan particulieren slechts toe in hoeveelheden van tenminste 2 liter (om zo een aankoopdrempel op te werpen). Deze door zowel fiscale als sociaal-hygiënische motieven ingegeven wet leidt in de praktijk tot een gedoogcultuur onder de Belgische bevolking ten aanzien van smokkel en sluikstook. Dat bijvoorbeeld in het Nederlandse Sas van Gent in 1920 vijfmaal zoveel gedistilleerd wordt verkocht als het landelijk gemiddelde, komt enkel en alleen door de hoeveelheden jenever en likeur die door particulieren vanuit Sas van Gent de grens worden overgesmokkeld (http://peterzwaal.nl/tersluiks-2012/).
Na de tweede wereldoorlog werd de wet Van de Velde steeds minder strik toegepast. Het ‘witteke’ stond overal onder de toog en ander gedistilleerd deed zijn intrede in België. Jenever had het imago van een arbeidersdrank en wie het zich kon veroorloven dronk liever een cognac of whisky. Iets wat goed was moest wel uit het buitenland komen, want jenever had een heel slechte kwaliteit. De zeldzame jenevers die van een goede kwaliteit waren gingen gebukt onder een slecht imago (http://levenswater.skynetblogs.be/archive/2009/02/22/geschiedenis-van-het-levenswater-in-belgie.html).
De wet Vandervelde is genoemd naar Emile Vandervelde, de toenmalige minister van justitie (http://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_Vandervelde).
Emile Guillaume Vandervelde (Elsene, 25 januari 1866 – aldaar, 27 december 1938) was een Belgisch-Brusselse jurist en politicus. Emile Vandervelde bleef vasthouden aan de marxistische leerstellingen, volgens dewelke de maatschappij in twee noodzakelijk vijandige klassen is ingedeeld, en de organisatie van de partij moest gebeuren "op het terrein van de klassenstrijd". Vandervelde werd professor aan de Vrije Universiteit van Brussel (1895) en behoorde tot de voornaamste politieke leiders in België. Vanaf 1914 was hij minister van Staat, en van 1918 tot 1921 in de Nationale Unie-regeringen minister van Justitie. Hij zorgde voor een Huishuurwet, een Wet inzake het Gebruik van Alcohol, en voor een hervorming van het gevangeniswezen. In 1919 introduceerde Vandevelde samen met de liberaal Paul Hymans en de katholiek Charles de Broqueville het algemeen stemrecht (één man één stem) en leerplicht. In het eerste Rooms-Rode kabinet-Poullet-Vandervelde (1925-1926) was hij minister van Buitenlandse Zaken en behield deze ministerpost tot 1927. Namens België ondertekende hij in 1925 het verdrag van Locarno (http://nl.wikipedia.org/wiki/Emile_Vandervelde). Ook stelde hij een wet op die nationalisering van Duitsers tot Belg verbood (http://www.cegesoma.be/docs/media/chtp_beg/chtp_03/chtp3_007_Demeester.pdf).De zuivering van de natie na de Eerste Wereldoorlog had een etnisch-nationalistisch karakter. De denationalisering was niet gebaseerd op een moreel onderscheid tussen patriot en verrader, tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. ‘Vreemdelingen’ die niet met de agressor hadden meegeheuld werden toch even hard aangepakt, louter en alleen omdat ze nu een maal afkomstig waren uit een vijandelijk land (www.cegesoma.be/
docs/media/chtp_beg/chtp_03/chtp3_007_Demeester.pdf).
Het Verdrag van Locarno is een internationaal verdrag dat tot stand kwam na de conferentie van Locarno, die plaatsvond van 5 tot en met 16 oktober 1925, in Locarno in het neutrale Zwitserland. Vooral ging het om de erkenning van grenzen tussen bepaalde landen, die door het Verdrag van Versailles in 1919 waren ontstaan, en de voorbereiding van het toetreden van Duitsland tot de Volkenbond. In tegenstelling tot het Verdrag van Versailles werd het Verdrag van Locarno wél na onderhandelingen met Duitsland getekend. Locarno was mogelijk geworden nadat in 1924 de nationalistische Franse regering van Raymond Poincaré door een nieuwe werd vervangen; in Duitsland stond de regering met minister van Buitenlandse Zaken (1923-1929) Gustav Stresemann beduidend realistischer tegenover de gevolgen van Versailles dan eerdere regeringen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Verdrag_van_Locarno).
Daar zullen ze het in het cafë ook wel over gehad hebben. De eerste cafés ontstonden in de 17e eeuw als koffiehuizen. Het woord café is dan ook het Franse woord voor koffie. Geleidelijk aan gingen ook kroegen waar men vooral bier dronk zich café noemen en ontstond een grote variëteit aan cafés. De bekendste soorten cafés zijn het bruine café, het grand café, het eetcafé en de cocktailbar. In de geschiedenis is de naamgeving van het woord koffiehuis en café van betekenis veranderd, van een locatie waar vooral koffie gedronken wordt, naar een plek waar vooral alcoholische drank wordt gebruikt. Dezelfde verandering van betekenis ziet men bij het woord coffeeshop, dit woord duidt geen gelegenheid aan waar vooral koffie gedronken wordt, maar is een plaats waar softdrugs kunnen worden gekocht en gebruikt (http://nl.wikipedia.org/wiki/Caf%C3%A9).
Halverwege de 17e eeuw begon de opmars van koffie in Europa. Dit resulteerde in het ontstaan van koffiehuizen voor de meer welgestelden uit eigen stad. Hiervan is de term café, het Franse woord voor koffie, afkomstig. Hoe elitair de koffiehuizen aanvankelijk waren blijkt uit het feit dat er in 1806 in Amsterdam 25 koffieschenkerijen waren, naast 1763 kroegjes die bier en andere alcohol schonken. Deze zaakjes werden destijds tapperijen of bierhuizen genoemd. Omdat koffiehuis een betere naam had, gingen ook steeds meer kroegen zich zo noemen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Caf%C3%A9).
De bruine kroeg ontstond begin 19e eeuw, toen meer en meer mensen als extra kostwinning hun voorkamer inrichtten als plaats waar mensen iets konden drinken. In zulke vaak piepkleine huiskamercafés kon de vrouw dan het inkomen van een geregeld werkloze man aanvullen. In Vlaanderen was op het einde van de 19e eeuw één op de zes huizen zo'n drankhuis. In Nederland mocht nagenoeg iedereen tappen, totdat in 1881 de "Wet tot reguleering van de handel in sterken drank en van de beteugeling van openbare dronkenschap" een tamelijk dure vergunning verplicht stelde. Bovendien mochten daarvan in de grootste steden maximaal 500 worden afgegeven. Dit is het begin van een professionalisering van de horecasector. Vanaf 9 juni 1966 zijn er in Nederland vanuit de rijksoverheid regels gesteld aan de inrichting. Een café moet minimaal een oppervlakte hebben van 35 m², aparte toiletten voor mannen en vrouwen en er worden eisen gesteld onder meer aan de hoogte van de zaak. De kleine "huiskamerkroegen" moesten hierdoor sluiten. Een bekende uitzondering op deze wet is het kleinste café van Nederland, De Moriaan in Maastricht, met een oppervlakte van nog geen 20 m² (http://nl.wikipedia.org/wiki/Caf%C3%A9).
De Belgische Wet Vandervelde uit 1919, die sterkedrank in cafés verbood, moest het alcoholisme onder de verpauperde bevolking tegengaan, maar de bieren kregen wel een hoger alcoholpercentage. De traditionele inrichting van de bruine kroeg, met kleedjes op tafel en lampjes aan de muur, is vaak wel intact gebleven (http://nl.wikipedia.org/wiki/Caf%C3%A9).
Naast de bruine cafés ontstonden in de jaren 1880 naar Duits voorbeeld de "bierhallen", grote zalen met veel marmer en spiegels, die gespecialiseerd waren in een nieuw, licht soort bier afkomstig uit het Boheemse industriestadje Pilsen en dat om die reden pils genoemd werd (http://nl.wikipedia.org/wiki/Caf%C3%A9).
Pils is geen jenever, maar kan wel flink zwaar zijn. Belgische wetgeving heeft dus de rijke biercultuur met zware blonde bieren gestimuleerd.
EDIT april 2016
Ook al zou bovenstaande een mooi verhaal zijn, volgens de factcheck is het toch niet helemaal waar...
Het leek zo’n mooi verhaal: Vandervelde wou jenever bestrijden, maar schiep zwaar bier. In werkelijkheid bleven bieren als dubbel en tripel zeldzaamheden en werden ze was na 1950 echt populair. Heeft de Wet-Vandervelde dan niets betekend voor de Belgische biercultuur? Natuurlijk wel. In andere landen, zoals Nederland, daalde de bierconsumptie in de crisisjaren dertig nog veel harder. In België heeft bier ongetwijfeld geprofiteerd van de afwezigheid van gedistilleerd in de kroeg. Maar de bieren werden niet zwaarder, zoals Van den Steen beweert.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Belgisch bier natuurlijk wél langzamerhand steeds zwaarder. Maar het zou verkeerd zijn om dat op het conto van de Wet-Vandervelde te schrijven. Zo werden laag-alcoholische tafelbieren er na de oorlog uitgeconcurreerd door de frisdranken die opkwamen, waardoor het gemiddelde alcoholgehalte natuurlijk steeg. De meeste zware Belgische alcoholbommen dateren bovendien pas van de jaren tachtig: La Chouffe, Kwak, Verboden vrucht, Kasteel, Delirium Tremens en alle andere Gulden Draken, Moeder Overstes, Fantômes enzovoort kwamen toen pas opzetten. Maar wat zien we aan de sterkedrankconsumptie in België? Die steeg in die jaren ook! Het idee dat jenever en bier in België een soort communicerende vaten waren is dus onzin.Op 1 januari 1984 werd de Wet-Vandervelde uiteindelijk afgeschaft.
(http://verlorenbieren.nl/factcheck-de-wet-vandervelde/)